Schooljaar: 2008-2009
Leerjaar: PP1 vt cmv
Periode: 3
SBU’s: 64
Verantwoordelijke docent: Anneke Zeijlstra/Yolanda Brouns
1. Inleiding
1.1. Inleiding
Wie zich in 1977 zo rond het einde van het kabinet-Den Uyl, voor dertig jaar had laten invriezen, zou, eenmaal ontdooid, met verbazing het Nederlandse politieke landschap hebben gadegeslagen. De sterke polarisatie tussen het meer progressieve blok en de meer conservatieve partijen verdween, PVDA, VVD en D66 vormden 2 kabinetten die aanvankelijk zeer succesvol gevonden werden en het CDA ging naar de oppositiebankjes. Deze kabinetten kenmerkten zich door polderen, en het poldermodel, waarbij overleg tussen alle partijen, met inbegrip van vakbonden en werkgevers, centraal stond, met de wens naar consensus.
De kiezer rekende hier in 2002 mee af. Na een heftige verkiezingscampagne , met sterke accenten op veiligheid, toelating voor vluchtelingen en asielzoekers en de wijze van politiek overleg tussen de oude politieke partijen (achterkamertjespolitiek i.p.v. het eerder bejubelde polderoverleg) was de winst voor de nieuwe politieke partij Lijst Pim Fortuyn groot, en er was in veel oude politieke partijen sprake van een schokeffect. Het kabinet dat op basis van deze uitslag werd geformeerd, met weer een premier van CDA-huize, was echter geen lang leven beschoren. Persoonlijke tegenstellingen en politieke onervarenheid bij nieuwkomers waren daar debet aan. De crisis, gevolgd door weer nieuwe verkiezingen, bracht weer een sterke verandering die thans –voorjaar 2003- geleid heeft tot een kabinetsformatie met CDA, VVD en D66 als partijen.
Na forse bezuinigingen en ingrepen op onder andere de sociale zekerheid en een grote herziening van het stelsel van ziektenkostenverzekeringen leek het economisch goed te gaan
De verkiezingen van 2007 hebben geleid tot een kabinet van CDA-PvDA en CU dat sociaal pretendeert te zijn en zelfs honderd dagen door het land heeft getoerd.
Naast aandacht voor het milieubeleid valt het voornemen het ontslagrecht te versoepelen op.
Niet alleen in de publieke maar ook in de private sector wordt in toenemende mate weer aandacht geschonken aan leidende waarden. Het gaat hier niet zozeer om het ‘ethisch réveil’ ten tijde van Van Agt, maar meer en meer wordt onderschreven dat ondernemingen niet alleen aandacht moeten hebben voor geld maar ook voor de maatschappelijke rol van de organisatie, zingeving van arbeid, effecten voor het milieu, en dergelijke. In de non-profit sectoren wordt het belang van deze waarden sterker onderschreven dan in de profit-sector. Een achtergrond voor deze toenemende aandacht voor waarden, is dat heersende waarden minder vanzelfsprekend zijn geworden. Men kan meerdere kanten op, er moeten keuzen gemaakt worden en er wordt ook meer om verantwoording gevraagd.
Als we het welzijnszorg/beleid van de laatste 25 jaar beschouwen dan levert dat drie belangrijke conclusies op. Grote bezuinigingen en verzakelijking van het welzijnswerk in de jaren tachtig,
Markt van Welzijn en geluk
Jaren negentig: projectmatige aanpak van lokaal welzijnswerk, geen langdurige ondersteuning kaar kortlopende begeleiding.
Afgelopen jaren: aandacht voorsamenhangend welzijnsbeleid, wijkgericht werken.
De welzijnszorg ontleent allang niet meer het bestaansrecht aan: het uitzetten van activiteiten ter verbetering van de maatschappelijke omstandigheden, spreiding van inkomen, kennis en macht en de maakbaarheid van de samenleving. De Welzijnszorgzorg is geworden tot een smeltkroes van de meest uiteenlopende maatschappelijke belangen, die alle vragen om aandacht en een adequate besturing: de belangen van de volksgezondheid, de belangen van de burgers, macro-economische belangen (BNP), de belangen van werkgelegenheid en inkomensbeleid, de professionele belangen de ethische belangen en de politieke belangen. Al deze aanspraken hebben elk hun eigen redelijkheid en rationaliteit. Het lijkt steeds moeilijker te worden om daar een hiërarchie in te beredeneren.
Als we de maatschappelijke ontwikkelingen van de laatste jaren zouden karakteriseren, komen we op kernbegrippen als:
individualisering, informatisering, technologisering, mondialisering, flexibilisering, privatisering, decentralisering, deregulering, schaalvergroting, traject- en netwerkontwikkeling, verzakelijking, projectontwikkeling (geen uitputtende opsomming).
1.2. Van sociaal paradijs tot poldermodel.
De gezondheidszorg en welzijnszorg hebben ieder een eigen ontwikkeling doorgemaakt. Toch zijn die ontwikkelingen te plaatsen in een overstijgend maatschappelijk kader.
Na WO II was er sprake van een opbouwscenario. Was er voor de oorlog sprake van een terughoudende overheid, daarna werd overheidssturing een strikte noodzaak.
De Marshallhulp zorgde voor de financiering van de opbouw op verschillende terreinen. Voor welzijns- en zorginstellingen betekende dat een inhoudelijke inhaalslag: groeiscenario’s in een relatief autonome context. Er was immers veelal sprake van open-eindfinanciering (betaling van de kosten achteraf) in combinatie met een toenemende roep om zorg voor welzijn en gezondheid voor iedereen en in het bijzonder achterstandsgroepen.
In 1952 werd het ministerie van Maatschappelijk Werk (het huidige VWS) opgericht, dat vanaf die tijd tot 1973 een groei doormaakte van 75 miljoen tot 3,1 miljard.
De hulp- en zorgverlening differentieerde; zo ontstond er o.a. bejaardenzorg, gehandicaptenzorg, algemeen maatschappelijk werk, sociaal-pedagogische zorg.
De verzorgingsstaat ontstond, volgens van Doorn: ‘ de maatschappelijke belichaming van een garantieformule’ ( J.Koster 1995).
In ons land is de verzorgingsstaat o.m. verankerd in de Algemene Bijstandswet (1965) (inmiddels vervangen door de WWB) en de Algemene Wet Bijzondere ziektekosten (1967).
De jaren zeventig worden in het algemeen gezien als de jaren waarin de bomen tot in de hemel groeiden, zowel qua ‘technologische’ ontwikkelingen als financiële ruimte. Gelijkheid van kansen werd een politiek i s s u e. Men had ook groot geloof in de maakbaarheid van de
samenleving
De oliecrisis kondigde het einde aan van een groeitijdperk (zie kabinetten Den Uyl, Van Agt, Lubbers I, II, III).
In de jaren tachtig komt er meer en meer druk te staan op de ongelimiteerde groei, er komen grenzen in zicht en er wordt bezuinigd op de gezondheidszorg en de welzijnssector. Zorg en welzijn dreigen onbeheersbaar en onbetaalbaar te worden bovendien is het aanbod verre van doorzichtig, versnipperd, allerminst op elkaar afgestemd en het wordt niet op maat aangeboden.
Er wordt een ontwikkeling in gang gezet van de verantwoordelijke verzorgingsstaat naar een verantwoordelijke samenleving waarbij de nadruk ligt op de zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van de burger voor zichzelf en zijn directe omgeving (J.Koster 1995), als voorbeelden zijn de mantelzorg en het sociale vernieuwingsbeleid te noemen.
De vernieuwde AWBZ en de wet op de maatschappelijke ondersteuning zullen hierop ook hun invloed doen gelden.
De toon van de rijksoverheid verandert en eveneens de rol: Van zorgzame, alles regelende en dirigerende vadertje staat naar een terugtredende overheid.
...’Voorop staat de eigen verantwoordelijk-heid van de burger voor zijn welzijn. Het particulier initiatief vult noodzakelijke dienstverlening aan. Als dan nog een interventie van de overheid nodig is, dan ligt dat primair op de weg van de gemeentelijke overheid.
De rijksoverheid heeft naast de integrale eindverantwoordelijkheid, als taak analyseren, signaleren en stimuleren in plaats van te dirigeren en te bepalen’.
Dus de overheid rekent het tot haar taak zorg en welzijn voor alle burgers toegankelijk te houden, de kwaliteit te garanderen en de kosten te beheersen.
De afgelopen decennia is daartoe veel wet- en regelgeving geproduceerd.
In grote lijnen kan wetgeving worden onderscheiden die:
• de burgers aanspraken / recht geeft op ...
• de kwaliteit van zorg garandeert
• de rechtspositie van de cliënt versterkt
• de financiëring regelt
• het voorzieningenaanbod beheerst.
Daarnaast zijn er andere belangrijke ontwikkelingen in het veld van zorg en welzijn te noemen die hun invloed doen voelen:
Naast de wetgeving worden er andere beleidsmaatregelen door de terugtredende overheid genomen die zijn te karakteriseren als een proces van decentralisatie, deregulering, privatisering, stelselherziening en marktwerking.
Lokale, regionale en provinciale overheden krijgen gaandeweg meer invloed op subsidiëring en beleidsbepaling.
Burgers worden mondiger, gaan zich steeds beter organiseren en oefenen meer invloed uit.
Digitalisering van de maatschappij biedt ongekende mogelijkheden maar veroorzaakt ook een digikloof.
Bovendien dienen zich nieuwe problematieken aan voor o.m. vluchtelingen en asielzoekers, het generaal pardon, problemen rond schoolverzuim, uitval aan de onderkant van de samenleving, agressiviteit/criminaliteit, problematiek rond WAO / WIA en ziektewet, armoede, wijkontwikkeling, verharding van de maatschappij
1.3. De onderwijseenheid bewegen in het politieke bedrijf
Als een instelling voor zorg en welzijn niet het risico wil lopen voor voldongen feiten te staan en als diezelfde instelling een duidelijke positie in de markt/ het veld wil innemen en dus in haar plannen rekening wil houden met toekomstig beleid is het goed dat zowel de omgeving verkend en gekend wordt alsmede de actoren die in diezelfde markt opereren.
Om beleid, het streven bepaalde doeleinden te bereiken met bepaalde middelen binnen een bepaalde tijd (Hoogerwerf 1998) van een organisatie integraal ter hand te kunnen nemen hanteer je een planningsmodel ( bijv. de regulatieve cyclus).
Iedere organisatie heeft beleid nodig, een beleid dat is gebaseerd op doelstellingen/missie. Deze geven identiteit en legitimiteit aan de organisatie, geven richting aan activiteiten van medewerkers en motiveren medewerkers.
Een instelling voor welzijn en zorg kan niet afwachtend reageren op bijvoorbeeld politieke besluitvorming. Instellingen dienen zelf pro-actief beleid te voeren met relevante actoren. Zowel de algemene als de specifieke omgeving zal grondig bestudeerd moeten worden op relevante issues, factoren en ontwikkelingen: de zgn. externe analyse.
Daarnaast zal de organisatie intern onderzocht dienen te worden op sterke en zwakke aspecten.
Betrokkenheid, alertheid, vernieuwingsgezindheid en het formuleren van een eigen kritische visie op het beleid zijn meer dan noodzakelijk. Historisch besef, zicht op actualiteit en trends, relativeringsvermogen en doortastendheid zijn daarbij belangrijke kwaliteiten evenals de menselijke maat en gevoel voor de juiste verhoudingen, want het gaat om het managen van zorg.
Zoals gesteld moet een organisatie haar beleid af stemmen op een turbulente en veranderende omgeving. Steeds zal de ‘kernvraag’ gesteld moeten worden:’ Doen wij als organisatie de juiste dingen?’ in onze service area.
Bevindingen uit analyses zullen steeds vertaald dienen te worden naar en afgestemd op de organisatie. Er zullen keuzen gemaakt moeten worden zowel naar inhoud als naar vorm .
Er zal een helder ‘overall’ beleidsplan geformuleerd behoren te worden met eventuele deelplannen en hun materiële en financiële onderbouwing.
Kortom een instelling zal zich moeten bewegen en verhouden tot de strategie(politiek) van andere spelers in het werkveld of dit nu de overheid (rijk,provincie of gemeente, burgers of andere instellingen zijn
2. Beginvereisten
De studenten dienen:
• Te beschikken over elementaire kennis van geledingen en functieonderdelen van een organisatie.
• Elementair inzicht te hebben in overlegstructuren binnen een organisatie.
• Gemotiveerd te zijn met deze complexe materie aan de slag te gaan.
3. Competenties
Bijdrage van de module aan de competenties.
Bijdragen aan een organisatie
Niveau 2 Is in staat om op adequate wijze beroepsmatig te handelen in een afgebakend aantal taken dat binnen zijn beroep valt en draagt daarvoor eindverantwoordelijkheid.
- Heeft zicht op relevante actuele ontwikkelingen op micro, meso en macro niveau die van invloed zijn op het interne beleid van een organisatie en benoemt deze.
- Vertaalt de consequenties van beleidsafspraken naar het eigen handelen in een organisatie.
- Hanteert beleidsafspraken en protocollen in alle voorkomende situaties.
Prestatie-indicatoren.
* Je kunt beleid maken, afgestemd op de instellingsdoelen, uitgaande van inhoudelijke, politieke, (inter)nationale maatschappelijke organisatorische financiële en sociale relevante aspecten,
* en ten behoeve daarvan een projectplan opzetten.
Analyseren
Is in staat om zelfstandig een afgebakend aantal sociale problemen te analyseren en past hierin onderzoeksresultaten toe.
- Verkent de verschillende facetten van een thematiek en onderscheidt de patronen die relevant zijn voor een analyse.
- Verzamelt op systematische wijze gegevens die bruikbaar zijn voor de analyse.
- Analyseert, verklaart en interpreteert (met collega’s / cliënten / (doel)groepen) de verzamelde informatie op micro, meso en macro niveau en onderbouwt
dit vanuit (theoretische) kaders.
- Verzamelt, leest en interpreteert relevante onderzoeksrapportages.
- Trekt onderbouwde conclusies ten behoeve van de praktijk en het eigen methodisch handelen daarin.
Prestatie-indicatoren
* Je kunt (inter)nationale databronnen gebruiken teneinde relevante informatie op te sporen, te raadplegen en te vergelijken.
* Data analyseren en interpreteren en je analyse verbinden met en transformeren naar het professioneel handelen.
Verantwoorden
Is in staat om zijn handelen te verantwoorden op micro- en mesoniveau aan zichzelf en aan derden en onderbouwt de daarbij gemaakte keuzes en overwegingen
vanuit (theoretische) kaders.
- Bepaalt een eigen onderbouwde mening over het beroepsmatig handelen naar cliënten(groepen) en neemt een standpunt in ten opzichte van het handelen
van een organisatie naar cliënten(groepen).
- Maakt de speelruimte (zie voetnoot 5) binnen beleidskaders inzichtelijk..
Prestatie-indicatoren
* Je kunt keuzes verantwoorden onderbouwen met argumenten op basis van zelf gekozen normatieve en conceptuele kaders
* Op genuanceerde wijze reflecteren op doelgroepen op basis van (inter)nationale maatschappelijke ontwikkelingen
* Je eigen handelen evalueren in de context van de maatschappelijke effecten ervan.
Kennis:
* Kennis van actuele maatschappelijke,juridische en financiele ontwikkelingen op het terrein van welzijn.
* Maatschappelijke context van beleid(sproblemen)
* Algemeen beleid van de overheid
* Begrippenkader bij werken aan beleid
* Kernaspecten en taken van topmanagement, middle-management en uitvoerende professionals ogv beleid in een instelling.
* relevante actoren in de interne en externe omgeving van een instelling
Vaardigheden
Voor het werkveld van zorg en welzijn:
* Analyseren van actuele en maatschappelijke factoren, verhoudingen en ontwikkelingen
* Schetsen van hoofdlijnen van overheidsbeleid
* Uit veelheid van informatie doelgericht selecteren en gebruik maken van diverse data- verzamelingen
* Uitvoeren marktanalyse
* Vanuit deze analyse en diverse perspectieven knelpunten en actuele issues signaleren en beschrijven
* Ogv beleid strategische keuzes maken
* Op basis van marktanalyse en van instellingsanalyse beleidsplan schrijven en dit methodisch en financieel onderbouwen.
* Organisatieontwerp maken voor instelling of afdeling
* Bewust samenwerken vanuit eigen mens en maatschappijvisie, daarbij in evenwicht en met weloverwogen keuzes omgaan met eigen professionele, organisatie- en algemeen maatschappelijke waarden.
4. Moduledoelstellingen
De student kent op hoofdlijnen de actuele ontwikkelingen op het gebied van welzijn.
De student kent de kernaspecten en taken van topmanagement, middle management en uitvoerende professionals op het gebied van beleid en zorg in een instelling.
De student kent de relevante actoren in de interne en externe omgeving van een instelling voor zorg of welzijn.
1. De student kan uit een veelheid aan informatie doelgericht en op hoofdzaken selecteren.
2. De student kan bewust (samen)werken vanuit een eigen expliciete mens- en maatschappijvisie.
3. De student kan een analyse maken van actuele en relevante maatschappelijke factoren, verhoudingen en ontwikkelingen aangaande het veld van welzijn en zorg.,
4. De student kan in hoofdlijnen het overheidsbeleid ten aanzien van zorg en welzijn schetsen.
5 Student kan op basis van DSTEP komen tot het benoemen van knelpunten.
De student kent een aantal praktische hulpmiddelen en vaardigheden ter ondersteuning:
• De student kan samenwerken
• De student kan plannen
• De student kan de planning bewaken en bijsturen
• De student kan data verzamelen, analyseren en ordenen
• De student kan een werkstuk schrijven.
• De student kan zichzelf toetsen op de gerealiseerde leerresultaten
• De student kan zijn eigen leerproces bijsturen
• De student kan zijn leerresultaten en die van anderen evalueren
5. Leeromschrijving
De module is gericht op beleidsanalyse en ontwikkeling.
6. Leerorganisatie
6.1. Studentactiviteiten
De module kent een vast stramien per week:
• College op maandagen
• Begeleide werkles op dinsdagen
• Werkgroep-begeleiding dinsdagen
• Zelfstudie
Binnen de module wordt gebruik gemaakt van een aantal onderwijsvormen:
• Kennisoverdracht tijdens het wekelijkse college. De colleges worden gegeven door verschillende docenten.
• Vaardigheidstraining tijdens de werkles, ondersteund door kennisoverdracht en zelfstudie
De opdracht bestaat uit een zgn. organisatiebeschrijving, een DESTEP en knelpuntenbeschrijving
Bij de diverse onderwijsonderdelen wordt gebruik gemaakt van de volgende werkvormen: hoorles, vaardigheidstraining, discussiewerkgroep, onderlinge ondersteuning, begeleiding , feedback en zelfstudie.
6.2 Studentactiviteiten
• Van de student wordt verwacht dat deze deelneemt aan de wekelijkse colleges en werklessen, en dat hij ook actief meewerkt aan de werkgroepbegeleiding en het werken aan de opdracht die daar onderdeel van is. Ook wordt verwacht dat de student de eventueel opgegeven literatuur voor de colleges en werklessen bestudeerd heeft . Tijdens werklessen en werkgroepbegeleiding wordt aanvullende informatie gegeven en is er ruimte voor vragen, nadere uitleg en feedback.
• Ten behoeve van deze opdracht is zelfstudie naast de aangeboden lessen, belangrijk. Ook zal onderzoek naar b.v. maatschappelijke ontwikkelingen en trends gedaan moeten worden . T,b,v dit laatste zijn relevante internetsites genoemd in het moduleboek (zie bij Leermiddelen).
6.3 Leermiddelen
Verplichte literatuur:
Linders L. e.a. Nieuw beleid, nieuwe professionals, ISBN 978-90-5355-013-7 Fontys Hogescholen 2008. Deze uitgave is te downloaden via www.fontys.nl/publicaties.
Van Zoest, C Strategische beleidsvoering voor non profitorganisaties, Nelissen , Soest , nieuwste druk.
Relevante internetsites:
www.overheid.nl
www.cbs.nl (Centraal Bureau voor de Statistiek
www.wrr.nl
www.scp.nl (Centraal Planbureau)
www.cpb.nl
www.vng.nl
www.movisie.nl
www.opvang.nl
www.parlement.nl www.parlement.nl
www.regering.nl (o.a. Troonrede)
www.minvws.nl (o.m. de zorgnota, beleidsvoornemens , WMO, etc.)
www.opkopzorg.nl (modernisering AWBZ)
www.NIZW.nl (Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn, o.m. begeleiding veranderprocessen in het veld van zorg en welzijn)
www.Mogroep.nl (Koepel jeugdzorg)
www.trimbos.nl (Onafhankelijk instituut , richt zich op welzijnswerk, gezondheidszorg. Overheden)
www.vng.nl (Vereniging van Nederlandse gemeenten)
www.Eindhoven.nl
www.Brabant.nl
www.invoeringwmo.nl
• verschillende zoekmachines:
www.vindex.nl
www.google.nl
www.ilse.nl
www.lycos.nl
www.altavista.com
• De startpagina -www.startpagina.nl
Hier is ook een woordenboek te vinden (Van Dale)
6.4. Schematisch overzicht van de module en de studentactiviteiten per week
Thema 5 1e week 2e week 3e week 4e week 5e week
Bewegen in het politieke bedrijf
09-02-2009 16-02-2009 02-03-2009 09-03-2009 16/3/2009
09.00 - 09.45 uur Inleiding in de module + start met film onderzoek onderzoek onderzoek
09.45 - 10.30 uur netwerken onderzoek Onderzoek 3216 Onderzoek 3216
10.30 - 11.15 uur Netwerken netwerken Netwerken Ethiek
11.15 - 12.00 uur Schrijven Yolanda brouns schrijven ethiek
12.00 - 12.45 uur Pauze Pauze Pauze Pauze
12.45 - 13.30 uur Schrijven Plaats instelling,
Ber Kwaspen???? Schrijven Ethiek
13.30 - 14.15 uur Historische context welzijnswerk DEstep Ber Kwaspen??? WMO
heer van DIJK Schrijven
14.15 - 15.00 uur Inleiding welzijnsorg. Dstep Ber kwaspen??? WMO
Schrijven
15.00 - 15.45 uur Inleiding welzijsins Slb Welzijnswerk en locaal overheidsbeleid gastdocent Afsluiting module, evaluatie Anneke zeijlstra
7. Studietaken
7.1 Opdracht:
De klas splitst zich in 3 groepen. Met je groep werk je aan de opdracht.
De opdracht van de module is drieledig:
1. maak een beschrijving van een welzijnsinstelling. Doel, missie, doelgroepen, uitgangspunten voor het werk, vormen van aangeboden ondersteuning, juridische vorm (vereniging, stichting, overheid), vormgeving van de organisatie (afdelingen etc) hiërarchische verhoudingen, medezeggenschap personeel en cliënten, organogram.
Ga uit van de Lumensgroep in Eindhoven, PuntWelzijn Weert in Weert en de Stichting Welzijn in Best.
2. Maak een analyse van de maatschappelijke omgeving van de instelling uit opdracht deel 1. (Externe analyse)
Daarbij volg je de stappen van de DESTEP, en ook beschrijf je welke collega-instellingen er zijn, welke actoren er zijn, en welke invloed er uit gaat van deze actoren, wat de rol is van de overheid ( landelijk, provincie en/of gemeente) en hoe besluitvorming tot stand komt, en wat de invlioed van burgers op deze besluitvorming is.
3. daarna beschrijf je welke knelpunten uit je analyse naar voren komen, wat de instelling die je beschrijft aan dat probleem doet , of niet, en wat een mogelijke richting zou kunnen zijn voor een oplossing.
De opdrachten zijn het resultaat van (literatuur) onderzoek, of onderzoek via internet,
van verschillende overwegingen en afwegingen en gemaakte keuzes.
Voor alle 3 de opdrachten geldt dat:
Deze onderbouwd zijn vanuit onderzoek of andere bronnen
De keuzes verantwoord zijn en blijk geven van inzicht in welzijnswerk op micro, meso en globaal op macroniveau
De opdrachten , dwz de verslaglegging er van moet een logisch opgebouwd geheel vormen.
Nadere eisen:
De organisatiebeschrijving moet beknopt zijn en relevante gegevens bevatten
De beschreven actoren zijn relevant voor de beschreven organisatie
De analyse van de externe omgeving van de instelling moet helder zijn en stoelen op reële gegevens.
De beschrijving van de knelpunten en mogelijke oplossingen moet realistisch zijn, gebaseerd zijn op de DESTEPgegevens en andere gegevens uit deel 2 van de opdracht, en getuigen van zicht op en visie over welzijnswerk.
Er moet een literatuurlijst / bronnenvermelding zijn met relevante literatuur en bronnen
Vormvereisten:
De opdrachten mogen samen niet meer dan 20 pagina’s zijn
Er moet een titelpagina zijn met de namen, studierichting en klas van de studenten
Pagina’s moeten genummerd zijn
Er moet een inhoudsopgave zijn
Er moet sprake zijn van correct taalgebruik, in overeenstemming met het werkveld dat beschreven wordt, van goede spelling en lay out .
7.2 Inleveren van de opdracht:
De opdracht wordt op de vrijdag van week 6 ingeleverd bij de begeleidende docent
De opdracht moet desgewenst op papier worden ingeleverd
SBU’s
Voor de module staan 64 SBU’s.
8. Toetsen, beoordelen en evaluatie
8.1 Totstandkoming van de beoordeling
De beoordeling betreft:
deel 1
deel 2 en
deel 3 van de opdracht.
Het eindcijfer voor de module wordt bepaald door de drie delen op te tellen en te delen door 3, met dien verstande dat geen van de delen lager mag zijn dan een 4. Is dat wel het geval dan dient dat deel te worden herkanst.
Het eindcijfer is voldoende bij 5,5.
8.2. Evaluatie.
In de laatste lesweek wordt de module geëvalueerd. Studenten ontvangen hiervoor een formulier dat bij de begeleidende docent moet worden ingeleverd.
9. Bijlagen
9.1 Format Beleidsplan module Beleid en Organisatie
1. Organisatiebeschrijving
* Werkveld/doelgroep
* Doelstelling, missie, visie
* Rechtsvorm (juridische vormgeven)
* Organisatieopzet
* Organogram (evt. verwijzen naar de bijlage)
2. Externe analyse (DESTEP)
4.
9.2 Standaardbeoordelingslijst individuele opdracht
Item 0 1 2
1 De beschrijving van de organisatie is relevant voor een analyse en geeft de juiste beschrijving van werkveld, doelgroep, missie, juridische vormgeving en bevoegdheden.
2 De genoemde maatschappelijke trends zijn gevarieerd uit een oogpunt van de DESTEP
3 De genoemde maatschappelijke trends zijn relevant
4 De verbinding van de maatschappelijke trends met het beleid van de instelling is adequaat.
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20 Het werkstuk voldoet aan de vormvereisten uit het moduleboek
Totaal aantal punten
Cijfer: aantal behaalde punten, gedeeld door 4
dinsdag 10 februari 2009
Abonneren op:
Posts (Atom)